woensdag 8 oktober 2014

De laatste dagen behoorden waarschijnlijk tot de meest frustrerende van mijn leven. Het originele plan was om maandag 6 oktober naar het park te vertrekken om  de laatste dagen veldwerk te doen. Hier waren we al niet blij mee, omdat dit betekende dat  ik tussen 15 september en 6 oktober geen veldwerk zou doen, maar we onze reis wel ernstig moesten inkorten. Het leek onwaarschijnlijk dat er werkelijk niets geregeld kon worden in die tijdspanne. Er zou echter een waterkansje zijn dat ik toch al de 4e of de 5e zou kunnen vertrekken. Toen ik de 3e John, de chauffeur, belde om te informeren of we eerder konden vertrekken, bleek het tegenovergestelde waar. De project car was weeral (nog steeds?) kapot. Om dezelfde reden kwam ook mijn vorige veldwerk in het gedrang en is het parkbezoek van de proffen van KU Leuven volledig in het water gevallen. Ons vertrek werd dan maar uitgesteld naar dinsdag 7 oktober. Daardoor moesten we ons zeer strak tijdsschema – dat volledig opgesteld was in functie van de ferrytocht op lake Tana die maar 1 keer per week plaats vindt – aanpassen, maar het was wel nog mogelijk. Al was het natuurlijk niet fijn om weer een dag minder te hebben. Zondagavond kreeg ik opeens een berichtje dat het niet zou lukken tegen dinsdag, maar wellicht wel tegen woensdag of donderdag. Dat zou niet enkel betekenen dat heel onze planning onhaalbaar werd, maar ook gewoon dat het niet eens meer de moeite zou zijn om te gaan reizen. Aangezien rustig de situatie uitleggen en vriendelijk om hun medewerking vragen tot hiertoe nog geen effect had gehad, sprongen we meteen een bajaj (taxi) in om naar het park office, waar Bayisa woont, te gaan. Een halfuurtje later vertrokken we weer met de belofte om woensdag te vertrekken (desnoods met een auto van de universiteit) en een nieuwe afspraak voor de volgende dag. Het feit dat we alles met hand en tand moeten uitleggen omdat hun Engels te beperkt is en je dan nog geen zekerheid hebt dat ze je begrijpen omdat ze hen ook niet verstaat, helpt ook niet echt natuurlijk.
Ondertussen zaten Jeroen en ik ook niet stil. Het zou de zaak een stuk eenvoudiger maken als ik een week later dan oorspronkelijk gepland, samen met Jeroen, terug naar België zou gaan.  Dat was te duur, maar ik zou de vlucht wel nog 2 weken kunnen uitstellen. Helaas zou ik dan mijn visum moeten verlengen en het internet staat vol met verhalen met problemen die mensen daarbij ondervonden hebben. Natuurlijk was het ‘ministry of immigration and nationality’ niet bereikbaar. Ik besloot er nog maar wat over na te denken of ik dat risico moest nemen.

Maandagavond hadden we een afspraak met John en Bayisa. De auto-onderdelen die die dag hadden moeten aankomen waren er nog steeds niet. Er werd besloten dat we dinsdagochtend zouden proberen om via de universiteit een auto te krijgen zodat we woensdag konden vertrekken. Als dit niet zou lukken, zouden we eerst gaan reizen en ik daarna terugkeren naar Arba Minch om mijn laatste dagen veldwerk te doen.

Dinsdagochtend bleek de beslissing al gemaakt te zijn: ik zou moeten terugkomen voor mijn veldwerk. Prima, eens op het appartement aangekomen begonnen we dan maar alles voor te bereiden om woensdag naar Addis te kunnen vertrekken. Net toen ik mijn was gedaan had, kreeg ik telefoon van John. We zouden toch morgen naar het park gaan voor veldwerk,i k moest maar even naar Genaye (andere doctoraatsstudente) gaan voor de details. Genaye wist me te vertellen dat het niet mogelijk zou zijn om aan het einde van mijn reis het veldwerk te doen omdat de auto niet beschikbaar zou zijn, dus zouden we woensdag vertrekken en maar 3 dagen blijven. Dit zou betekenen dat ik dat ik dan nauwelijks genoeg data had. Kwaad en gefrustreerd probeerde ik dan maar een 2-tal uur lang Fassil (degenen die de auto in gebruik zou hebben eind oktober), John, Simon (mijn lokale promotor) en Bayisa teveerfs te bereiken. Toen dit eindelijk lukte, bleek John voor mijn deur te staan. Daar brachten ze het verlossende woord dat mijn veldwerk toch begin november door zou kunnen gaan.


Woensdag moest mijn vlucht verplaatst worden, moesten er nog kopieën van mijn documenten gemaakt worden, een brief van de universiteit voor de verlenging van mijn visum aangevraagd worden, een ticketje voor de bus voor morgenvroeg gekocht en natuurlijk het nodige voedsel voor de 9 uur durende busrit naar Addis Abeba ingeslagen worden. De koffers zijn gemaakt, we zijn klaar om de rest van Ethiopië te ontdekken! We zullen eerst naar Addis gaan, vervolgens Gondar, Debark, de Simien Mountains, de ferry nemen over Lake Tana naar Bahir Dar, Lalibela en tenslotte via Addis terug naar Arba Minch. Vermoedelijk zullen we 27 à 28 oktober terug zijn. Tot dan dus helaas geen nieuwe blog posts!

donderdag 2 oktober 2014

Meskel celebration at Dorze

Zondag 21 september bracht de Programme Officer van VLIR-UOS, de organisatie waardoor ik hier zit en waarvan ik mijn beurs gekregen heb, een bezoek aan Arba Minch. Daar hoorde natuurlijk ook een meeting met ons bij. We werden dus gevraagd om die zondagavond naar de Paradise Lodge te gaan. Daar hadden we een verrassend gezellige avond en werden we getrakteerd op een diner inclusief dessert. Onze verbazing was groot toen we zagen dat er ijs op de kaart stond. Dat hadden we immers nog nergens gevonden. Het was nogal verschillend van Europees ijs, maar wel zeer lekker!

Donderdag 25 september werd Meskel gevierd in Dorze, een naburig dorpje. Er zouden dan 500 ossen geslacht worden, waarna ze meteen uitgebeend en rauw opgegeten worden. Een feest waarvoor Ethiopiërs van heinde en verre voor naar Dorze komen. Woensdag 24 september rond de middag bevonden we ons in het busstation in Arba Minch waar we hoopten een rit naar Dorze te kunnen versieren. Dat verliep wat chaotischer dan we gehoopt hadden. We werden al meteen langs alle kanten aangeklampt en nageroepen met de vraag waar we naartoe wilden en of ze ons konden helpen. Dit is al iets waar wij als westerlingen al een beetje tilt van slaan. Uiteindelijk gaven we een zeer volhardende man toch maar een kans, maar het probleem is dat ze je ook vrijwel nooit meteen begrijpen. Hij bood ons dus een privé-minibusje aan voor de schappelijke prijs van 1500 birr (60 euro). Niet helemaal wat we in gedachten hadden. Na een tiental minuten tevergeefs alles uit de kast gehaald te hebben om onze bedoelingen duidelijk te maken, liepen we dan maar gefrustreerd weg richting het loket. Daar sloten we dan maar mooi aan in de rij om onze beurt af te wachten en een ticketje te kopen. Zo werken dingen in Ethiopië echter niet. Er kwamen voortdurend mensen die ons aan de kant duwden en voor kropen, of die achter ons bleven staan maar hun vraag naar voor schreeuwden. Terwijl we opgingen in de zweterige, behoorlijk agressieve mensenmassa ontstond er een grotere cirkel rond ons van mensen die geld vroegen of de Faranji even wilden aanraken. Toen ik mijn kookpunt bereikt had, blokkeerde ik de baan voor de eerstvolgende die wilde voorkruipen. Het leverde mij wat duwtjes, kwade blikken en wat Amhaarse scheldwoorden (vermoed ik) op van de persoon in kwestie (hij wees immers op zijn 4 overgebleven tanden dus hij zou vanzelfsprekend voorrang moeten krijgen), maar de rest van de menigte lachte bewonderend en we mochten eindelijk ons zegje doen. Dan bleek dat ze niets voor ons konden doen, want je moet een ticketje kopen op de bus zelf. Er zijn ook geen vaste tijden, de bus arriveert wanneer ze terugkomt van haar bestemming en vertrekt als ze vol zit. Het enige wat hij voor ons kon doen was wijzen in de richting waar de bussen met bestemming Dorze stonden. Daar stond immers niets van aangegeven, het busstation bestond gewoon uit een 50-tal gammele bussen op een onverhard veldje. Dat hadden we ondertussen echter al lang ontdekt. Het is trouwens wel logisch dat ze zo behulpzaam zijn, want Faranji helpen is een bezigheid met een mooie financiële beloning. Zij doen dit dus niet uit menslievendheid, maar omdat het een inofficiële regel in Ethiopië is dat ze hiervoor betaald horen te worden. Uiteindelijk gaven we het op om elk aanbod af te slaan en accepteerden we de hulp van een student die wat Engels kon en we er betrouwbaar uit vonden zien. Om die manier liet de rest van het gezelschap ons ook meteen met rust. Al snel bleek dat we zonder zijn hulp waarschijnlijk ook niet op onze bestemming waren geraakt. Je moest bij elke bus gaan vragen waar ze naartoe reden en soms veranderden ze in extremis nog van bestemming. Na een uurtje wachten, hoorden we opeens geschreeuw van onze 'gids' dat er even verder op een bus naar Dorze gearriveerd was. Ondertussen was de mensenmassa al in beweging gekomen en spurtte iedereen naar de bus, die nog niet eens stil stond. Daar moesten we uit alle macht duwen, trekken, roepen om in de bus te geraken en dan ook nog eens opletten dat alle bagage bij ons bleef. Het is een typisch Ethiopisch tafereel. Gelukkig konden we dankzij onze begeleider nog een plaatsje op de achterbank van de smalle bus bemachtigen. Op die bank zijn er plaatsen voor 6 mensen voorgehouden. We zaten dus volledig tegen elkaar aan, in zweterige stinkende oksels gedrukt, op het puntje van de bank of net helemaal tegen de rugleuning vastgeklemd en met onze bagage overal verspreid op onze schoot en in onze armen. De meeste Ethiopiërs hebben een zeer aanwezige geur van ongewassen kleren en gedroogd zweet, geen geur die je een uur lang naast je neus wil hebben hangen dus. Na een tijdje verliet iemand ons en waren we nog met 5, wat uiteraard een verbetering was maar nog steeds zeer oncomfortabel. Het positieve aspect is dat we voor deze onvergetelijke ervaring amper 30 birr (1.15 euro) per persoon moesten betalen, maar uiteraard ging onze begeleider er van uit dat we ook voor hem zouden betalen, wat we dan ook zonder morren deden. Tijdens de 1 uur durende busrit had ik een interessant gesprek met een student burgerlijk ingenieur die aan mijn rechterkant zat (min of meer op mijn schoot dus). Jeroen had minder geluk en werd door de gids naast hem voortdurend gevraagd of hij niet 1 van de 2 kettingen van hemzelf wilde overkopen. Eén van de kettingen was natuurlijk een kruisje. Jeroen draagt zelf een kruisje, en dus kwam de onvermijdelijke vraag waarom ik geen kruisje droeg en of ik er eentje wilden kopen. Gelukkig kon ik mij verschuilen achter al die lijven en mocht Jeroen de situatie oplossen. Halverwege stopten we nog even aan een dorpje om bananen in te slaan en rond een uur of 3 in de namiddag stonden we dan toch in Dorze. Het eerste wat ons opviel was het klimaat en de vegetatie. Dorze is boven in de bergen gelegen en dus een stuk frisser dan Arba Minch. Daardoor is het klimaat voor mij veel aangenamer.Ook de vegetatie is compleet verschillend. Het zou bijna een noord-Europees bos kunnen zijn met zijn vele naaldbomen. 

Eenmaal daar aangekomen, ging de gids er van uit dat hij een lodge voor ons mocht/moest regelen. Na veel pogingen kregen we hem eindelijk uitgelegd dat we al een lodge geboekt hadden. Een vervelende zaak was dat alle 3 de hotels in Dorze 'Dorze Lodge' heten en wegwijzers hier nog niet uitgevonden zijn. We zagen dus geen andere mogelijkheid dan toch onze gids te vragen ons naar de lodge te brengen. Natuurlijk stonden we na een half uur op de bergen te klauteren voor de deur van de verkeerde lodge. De eigenaar was zeer teleurgesteld toen we hem uitlegden dat we daar echt niet konden overnachten en stond er op dat hij ons dat op zijn minst een rondleiding mocht geven in een dorpje. In eerste instantie stonden we er wat afkerig tegenover, maar Ethiopiërs accepteren nu eenmaal geen nee en dus gingen we een tijdje toch maar akkoord. Dat bleek uiteindelijk een heel goede keuze want het was een heel aangename man die echt de dorpjes kende en ons goede uitleg gaf. De inwoners leven in hutten gemaakt van bamboe. Door de vele termieten die er leven en die de hutten aanvreten, wordt de onderkant telkens verwijderd en de hut dus een stukje lager. Bovendien zijn ze ook nog eens verplaatsbaar. Ze leven samen met hun vee in de hutten omdat de nachten zeer koud kunnen zijn. Ze verdienen hun geld door sjaals te weven en die te verkopen. Hun dieet bestaat voornamelijk uit een soort pannenkoek gemaakt van de false banana tree. Ze halen de pulp uit de stam van de boom en begraven die onder de grond. Daar zal het 3 tot 6 maanden (maar mogelijk tot wel 6 jaar) fermenteren, waarna het terug bovengronds komt als een soort deeg dat vervolgens gebakken wordt. Dat wordt dan gegeten met honing van hun eigen bijen. Ik moet zeggen dat dit in elk geval heel wat makkelijker binnen ging dan injera.


Pulp uit stam van false banana tree halen

Gefermenteerde pulp uit de grond halen en kneden tot een deeg

Bijenkorven

Weven

'brood' van false banana tree


Na het proevertje vertrokken we eindelijk naar de juiste lodge. Toen we daar aankwamen waren we iet of wat teleurgesteld. Er was geen internet, water of elektriciteit en wat volgens de website 'het restaurant, de bar en de receptie' was, bleek eigenlijk gewoon een hut met 2 zetels. Aangezien een nacht in de Dorze Lodge naar Ethiopische normen behoorlijk prijzig is, hadden we toch iets meer verwacht. Het uitzicht daarentegen was fenomenaal en zou waarschijnlijk de hoge prijzen verklaren. Ondertussen was de temperatuur die 's middags ideaal was, ook gezakt tot een niveau dat zelfs met een trui en een deken niet meer comfortabel was. Met een klein hartje vertrokken we 's avonds voor het diner, dat verbazingwekkend goed was. Onze mening over de lodge veranderde dus op slag. Vanaf half 7 bleek ook de generator aan gezet te worden en was er dus wel elektriciteit (een lichtje op de kamer, stopcontacten waren er niet) en ook het water kon op gezet worden als je wou douchen. Blijkbaar moet er een vrouw een deel van de dag op en af lopen met bidons water om zo een ton boven op de berg te vullen. Dat water kan dan gebruikt worden om de wc door te spoelen en voor de kranen. Met dit in het achterhoofd is het zeer begrijpelijk dat het water niet voortdurend in werking is. En een werkende kraan was toch een luxe die we al lang niet meer kenden. Naast ons waren er nog 2 gasten: een knappe Israëliet van Jeruzalem en zijn Ethiopische zakenpartner. Het is jammer dat er niet meer reclame gemaakt wordt voor de lodge. Het is logisch dat ze hun prijzen hoog moeten houden als ze moeten rondkomen met gemiddeld minder dan 5 gasten per nacht. De kokkin, het transport van water en voedsel, de generator, etc. moeten immers evenzeer betaald worden. Ik hoop dat ze er in kunnen slagen wat meer toeristen te lokken want achteraf gezien is het werkelijk een geweldige plek. 

Donderdag was het dan effectief meskel. Het enige wat we wisten was dat er 500 ossen geslacht zouden worden en achteraf rauw opgegeten. Het was een vooruitzicht dat we vreesden maar waar we met onze landbouwstudies ook naar uit keken. Toch kon niets ons voorbereiden op wat we te zien kregen. Rond 10:30u arriveerden we op het marktplein in Dorze. Daar lagen op dat moment al overal waar je kon kijken dode ossen in verschillende fasen van uitbening. Het was bijna onmogelijk om de plassen bloed te ontwijken. Het lijkt me beter om niet verder in detail te treden over deze materie en de slachtingen an sich, en het al zeker niet te staven met beeldmateriaal. Voor ons valt het goed te relativeren vanwege ons studiegebied en omdat we het daardoor naast luguber ook gewoon ontzettend interessant vinden, maar ik kan me voorstellen dat de gemiddelde bloglezer hier niet op zit te wachten.
Na het uitbenen werd het vlees op een bepaald kruid gelegd. Daardoor zou het minder gaan stinken en was het hygiënischer. Na eerst onze ogen de kost gegeven te hebben en de beelden verwerkt te hebben, gingen we een kraampje binnen voor een Shai (thee). Daar werden we al snel uitgenodigd om mee te eten van hun schotel rauw vlees. Weigeren is onbeleefd en dus verzamelden we rond de schaal. We hadden al rauw vlees gegeten tijdens onze meeting met de manager van het Nech Sar nationaal park, dus de mentale drempel hoefde niet meer overwonnen te worden. Het vlees werd gegeten met injera, tata (een zeer pikant sausje) en een likeur van 46% alcohol. De tata en de likeur liet ik staan, maar het vlees was lekker. Achteraf wisten ze me te vertellen dat de pikante saus en de alcohol dienden om de bacteriën en parasieten in het vlees te doden. Oeps. Ik ben er niet ziek van geworden, maar een full body check-up bij terugkomst in België is waarschijnlijk geen overbodige luxe. 

Na de maaltijd gingen we binnen in een cafeetje (nu ja, een donkere kamer die tijdelijk dienst deed als café) en kregen we de traditionele honingwijn voorgeschoteld. Die smaakte - in tegenstelling tot wat de naam doet vermoeden - niet naar honing maar was wel lekker. Na Bayisa, die ook op de markt aanwezig was, nog even gegroet te hebben, vonden we dat het tijd was om terug te keren naar de lodge. Daar bleek een heus feest aan de gang te zijn. Er waren honderden zeer dronken jongeren en vechtpartijen konden dus ook niet uit blijven. De sfeer was dus niet zo denderend. Eerder die dag hadden we al vernomen van de manager van de lodge dat er die avond Nederlanders zouden overnachten. De 2 enige andere blanken in de massa waren natuurlijk snel gelokaliseerd en dus konden we eindelijk nog eens met iemand anders dan met elkaar Nederlands spreken. Rond 19u vertrok de vierende massa gelukkig aangezien ze daarna niet meer in Arba Minch zouden kunnen geraken door het gebrek aan openbaar vervoer.

Honingwijn

Vrijdag genoten we nog een beetje van de prachtige locatie en bespraken we hoe we terug op de campus zouden geraken. Zoals gezegd zijn er geen vaste tijden voor de bus, dus mogelijk zouden we 2 uur langs de kant van de weg moeten zitten om dan een bus die vol zit te zien passeren. Volgens Jeroen zou het echter maximum 2 uur wandelen zijn naar de campus. Het leek dus een beter idee om gewoon te voet te gaan, ondanks de waarschuwing van een medewerker van de lodge dat het aan een stevig tempo nog steeds minimum 4 uur stappen zou zijn. Vol goede moed gingen we dus rond 15u op pad. Om een lang verhaal kort te maken: we hadden zeer veel geluk dat we rond 19u op een passerende bus konden stappen want het was al donker en we hadden nog minstens een uur te gaan.

Uitzicht vanaf de Dorze lodge

Onderweg naar de campus met Arba Minch in de verte




zondag 28 september 2014

10 september was het oudejaarsavond. Niet wetende wat de Ethiopische gewoontes zijn op die dag besloten we maar gewoon weer (met ons drietjes deze keer) een kamer te boeken in het centraal gelegen Tourist Hotel. Op die manier zouden we vanzelf wel merken wat er allemaal te doen was. Helemaal niks dus, zo blijkt. Al was er rond 21u wel vuurwerk in de verte te zien. We kozen er uiteindelijk dus maar voor om wat drank te kopen en ons eigen feestje te bouwen. Na lang aandringen van Blake ging ik er mee akkoord om het nieuwe jaar in te zetten met een lichtjes andere haarkleur en kozen we voor 'reddish mahony'. Ondanks ons feestje wilden we het heerlijke ontbijt niet missen; van slapen kwam er dus niet veel terecht. Om 11:15u vertrokken we moe (en sommigen onder ons met een kater) naar het busstation, waar we afgesproken hadden met Bayisa om samen naar Simon zijn thuis te gaan. We waren immers uitgenodigd voor een  Nieuwjaarslunch.  Die bleek te bestaan uit immense hoeveelheden injera, brood, kip, gekookt geiten- en rundvlees, eieren, pikante sausjes en rauw rundvlees. Niet meteen iets waar we op zaten te wachten met onze beschadigde magen. Dit alles was vergezeld van een afschuwelijke zelfgestookte alcoholische drank en sloten bier en wijn. Rond 15:30u was het eindelijk gepast om te vertrekken en stonden we zeer opgelucht weer buiten. Helaas bleken we ook nog uitgenodigd te zijn bij John. Bayisa verzekerde ons dat hij ons enkel zijn huis en gezin wilde tonen en we binnen no time weer konden vertrekken, maar natuurlijk had ook zijn vrouw een maaltijd voorzien. We probeerden dus nog maar wat meer voedsel in onze overvolle magen te proppen. Ook hier werden we verplicht om veel te veel bier te drinken. Toen hij een fles Ouzo bovenhaalde werd het me allemaal even te veel en heb ik toch echt resoluut geweigerd. Hierna was het nog niet afgelopen en werden we mee gesleurd naar een bar. Na nog wat meer ‘drought’ konden we op sterk aandringen van Jeroen eindelijk weg vluchten.

Nieuwjaar vieren bij John


Vrijdag hadden we tijd om te bekomen van alle feestelijkheden om zaterdagochtend weer naar het park te vertrekken. Zoals vorige keer werd er om 7u ’s ochtends aan de campus afgesproken. Rond 7:40u kreeg ik een berichtje dat er problemen met de auto waren en ze nog een andere auto moesten regelen. Het is bizar dat er letterlijk altijd ergens problemen of andere redenen voor vertragingen zijn. Tegen onze verwachtingen in konden we toch nog rond 9:30u op pad. Het bezoek bleek een leuke wending te krijgen. Waar de scouts de vorige keren mannen van middelbare leeftijd waren, was er nu een jonge, bijzonder aantrekkelijke scout die mij maar liefst 2 dagen zou vergezellen. Het maakte de lange dagen in elk geval een beetje leuker. In tegenstelling tot vorige keer, toen het zeer bewolkt was en we maar een paar uur zon per dag te zien kregen, was er nu 3 dagen aan een stuk geen wolkje aan de hemel. Gelukkig hadden de zebra’s dezelfde reactie als mij op de hitte en besloten de eerste 2 dagen nauwelijks te bewegen. Daardoor kon ik mezelf vrijwel de hele dag ergens in de schaduw onder een boom parkeren. Toch leek ik na de eerste dag nog een kleine zonnesteek te pakken te hebben. Zwaar verbrand was ik echter niet. Zou mijn huid er dan toch ooit aan wennen? 

De knappe scout een dutje aan het doen met 'mijn' zebra's op de achtergrond

De 2e avond trokken we met ons allen naar de hot springs. Dat is een soort warmwaterbron en dat mag je letterlijk nemen. Het water balanceert op het randje waarop het te heet wordt om aan te raken. Na een tijdje went het wel en kan je jezelf wassen met het water op de bodem van het bassin, de waterstraal is echt te warm. De gewoonte is dat eerst de vrouwen zich uitkleden en wassen terwijl de mannen zich afzonderen om daarna de rollen om te wisselen. De enige andere vrouw was de kokkin. Ze had zeer veel belangstelling  voor voor mijn blanke lichaam, maar het is dan ook niet iets wat ze alle dagen zien natuurlijk. Het was zalig om na zo’n warme dagen jezelf te kunnen wassen en proper in je veldbedje te kruipen. Toen ik tijdens het avondmaal een blik ananas en een blik tonijn bovenhaalde werd alle aandacht op mij gericht. Dingen uit blik worden duidelijk niet gegeten door de lokale bevolking. Helaas was de macaroni die ik meegenomen had bedorven. Toen ik zei dat ik het niet meer ging opeten kreeg ik vele onbegrijpelijke blikken toegeworpen en begonnen de scouts de wansmakelijke brij te verorberen. Toen was het mijn beurt om een onbegrijpelijke blik te werpen.

De laatste dag vonden de zebra’s het nodig om iets te doen wat ik ze nog nooit had zien doen: drinken. Oorspronkelijk was ik zeer blij met deze keuze. Het zou wat vreemd zijn als ze op geen enkele van de 10 observatiedagen dronken en zo had ik wat variatie in mijn data. Na 5 minuten was ik echter niet meer zo gelukkig. We bevonden ons op een heuvel en dus moesten ze helemaal naar beneden door het dichtbeboste gebied om het meer te bereiken. Bovendien was het net een zeer schuwe kudde die telkens op de vlucht sloeg als we te veel lawaai maakte. En geen lawaai maken was niet echt een optie tijdens de zwarte afdaling waarbij ik toch wel minstens om de 20 meter eens op mijn kont terecht kwam. Na ongeveer een uur kwamen niet alleen de zebra’s tot stilstand, maar zaten ook mijn handen vol doorns en splinters, telden mijn kleren tientallen gaatjes van de doorns, had ik een liter water gedronken, was de hitte dodelijk en konden die zebra’s niet in het minst nog interesseren. Het liefst was ik ergens ter plekke neer gestort en had ik heel mijn onderzoek gelaten voor wat het was. Gelukkig had ik een volhardende scout (“Nice weather today! What do you mean, it is too hot? It is perfect!”) die alle dagen rondloopt in het park en dus niet de minste problemen ondervond. Het was onmogelijk om te filmen door de dichte begroeiing en de beweeglijkheid van de zebra’s, maar toch bleef de scout pogingen doen. Helaas weigerde hij zelf de camera juist te richten en in te stellen en moest ik er alsnog voortdurend mee bezig zijn, ook al wist ik dat het absoluut geen zin had. Toen ik mijn dieptepunt bereikt had en nauwelijks nog een stap kon verzetten, belde Bayisa gelukkig met de mededeling dat het tijd was om naar huis te gaan.

De vreugde die we de andere keren voelden bij het verlaten van het park werd nu overschaduwd door het naderende vertrek van Blake. We waren niet echt in de mood na de vermoeiende afgelopen dagen, maar er moest een afscheidsfeestje komen. Tijdens ons verblijf in het park had ik echter nog een telefoontje van Jeroen gehad dat er een buurman (of eigenlijk kamergenoot) was. Vanuit onze living loopt er een trap naar boven waar nog een kamer is. Die ruimte is totaal niet afgesloten dus we kunnen alles van elkaar horen. Een afscheidsfeestje in ons appartement was dus geen goed idee en dus trokken we maar weer naar het Tourist Hotel. Dat zat er waarschijnlijk sowieso wel weer aan te komen want er was er was weer geen water in het appartement en een douche was toch wel heel erg aangewezen in onze situatie. Het werd een rustige, soms droevige, maar vooral gezellige en leuke avond.



Er leeft een common duiker (een soort antilope) in het Tourist Hotel. Al vanaf de eerste keer dat Blake hem zag, vond hij het diertje absoluut geweldig en vanaf dan ging hij door het leven onder de naam Thomas. Thomas is tam, maar niet in die mate dat hij contact met mensen opzoekt. De afgelopen 2 maanden lag hij af en toe ergens verscholen onder een struik, wandelde langs of stond ergens aan de zijkant te eten, en telkens werd de hele avond opgefleurd door zijn aanblik. Ook dinsdagochtend tijdens het ontbijt zagen we hem in de verte. Het feit dat hij Thomas zag op zijn voorlaatste dag was voor Blake al een reden tot grote blijdschap, maar plots kwam het dier onze richting uit. Hij had duidelijk een doel voor ogen en liep in één beweging tot vlak voor Blake, waar hij zich door hem liet voeren en aaien. Het was voor ons als dierenliefhebbers natuurlijk een heel speciaal moment, vooral ook omdat hij Blake uit koos en het gebeurde op zijn laatste volledige dag in Ethiopië. Een beter afscheid kon hij zich in elk geval niet wensen.  Jeroen was op dat moment al weg voor zijn field work en voor Blake en mij bestond de rest van de dag  voornamelijk uit pakken, films kijken en droevig wezen. ’s Avonds stormde het natuurlijk, zoals het hoort bij een afscheid, en keken we ‘The Lion King’ om Afrika goed af te sluiten.

Blake en Thomas


Woensdag was een zwarte dag. Ook vandaag was Jeroen weer vroeg op pad naar Lake Chamo. Wij sliepen lang en Blake moest nog langs bij Simon om de laatste praktische zaken te bespreken. Daarna gingen we naar de lounge op de campus voor een laatste Ethiopische cola. Om 13:30 stond John dan voor de deur om Blake naar de luchthaven te brengen. Hopende dat het niet zou uitmonden in een hysterisch tranendal koos ik er voor om hen te vergezellen. Het werd een kort afscheid om dramatische toestanden te vermijden. Op de terugweg kon ik genieten van John zijn iets te verwoede pogingen om mij te troosten. Eenmaal aangekomen op het appartement wou John per se Blake zijn kamer zien en trachtte hij zich de spullen die Blake voor mij achtergelaten had toe te eigenen. Gelukkig kon ik dat nog verhinderen. En toen was ik alleen. Het was de eerste keer sinds 7 weken dat ik onvrijwillig alleen was en het was niet leuk. Bovendien was er geen elektriciteit dus kon ik niks doen. Het werd een lange en eenzame namiddag. Toen Jeroen rond 19:00u eindelijk binnen wandelde, vonden we dat de situatie riep om een pizza. Een week eerder hadden we een pizzeria gevonden van een Italiaan die om de één of andere vreemde reden verzeild was in Ethiopië. Het was precies wat we nodig hadden op dit moment. 

Het is vreemd hoe snel je je hecht aan mensen als je zo’n 16 uur per dag met hen doorbrengt. Na 7 weken weten ze zo ongeveer alles over mij, is er niets meer wat ik niet aan hen zou willen/kunnen vertellen, hebben ze me op mijn slechtst gezien en gedraag ik me zonder nadenken in hun bijzijn zoals ik thuis zou doen. De sfeer is anders nu Blake weg is, maar niet negatief anders. Het is toch makkelijker om spontaan en spraakzaam te zijn in je moedertaal. Bovendien kan ik nu Blake zijn kamer, waar geen ratten zitten, gebruiken.

zondag 7 september 2014

Vorige zondag besloten we onze status als ‘faranji’ eens waar te maken en enkele toeristische attracties te bezoeken. Onze eerste stop was bij de crocodile ranch. We waren al meteen bijna 200 birr armer, terwijl de locals amper 10 birr betalen. Voor dat geld mochten we een kijkje nemen in een hal waar wat informatie over en schedels van krokodillen verzameld waren om vervolgens de krokodillen zelf in al hun glorie te bewonderen. De eieren worden verzameld uit de meren en opgekweekt in de ranch. Als ze 4 à 5 jaar zijn is hun huid optimaal en worden ze gedegradeerd tot krokodillenleer. Ze verblijven met z'n allen in betonnen bassins en worden tweemaal per week gevoerd met vleesafval, voornamelijk kip. 

Krokodillen in de crocodile ranch

Tot slot bezochten we de Forty Springs. Hier komt al het water van de stad vandaan en het blijkt tevens een ontmoetingsplaats te zijn.


Dinsdag vertrokken we weer naar het park. We zouden deze keer een dagje langer blijven dan tijdens het eerste bezoek. We vreesden voor onze toestand aan het einde van ons verblijf aangezien we al sinds zaterdag niet meer hadden kunnen douchen. Qua voedsel had ik alles goed voorbereid: de eerste avond zou het brood met bananen en honing worden, de 2 andere avonden macaroni met worstjes of tonijn. Toen ik maandagavond de pasta wou koken, bleek die echter onvindbaar. Het lijkt vreemd dat de bavianen een zak ongekookte pasta zouden meenemen, maar een andere verklaring  hebben we nog niet gevonden. Het zou immers niet echt ongewoon zijn dat ze ons een bezoekje brengen. Enkele weken geleden vond ik een vloer vol koekjes en bananenschillen toen ik wakker werd en Jeroen heeft zelfs al een aanvaring met hen gehad in de living. Blijkbaar kunnen ze binnen door het gat in de deur naar het balkon.Het eten werd dus wat soberder, maar het was nog steeds stukken aangenamer dan voedsel moeten eten dat je niet lust.

Ik zou deze keer hele dagen in het veld blijven om te filmen i.p.v. terug te keren naar het kamp om te lunchen en Bayisa of Simon zouden mij niet kunnen vergezellen, dus zou mijn enige gezelschap een scout zijn. Dit schrok me wat af omdat de contacten met de scouts tijdens ons eerste bezoek nu niet bepaald denderend waren. Eenmaal aangekomen bleek dat ik het zou moeten doen met een scout die geen woord Engels kon. Een beetje twijfelachtig vertrokken we dan maar naar de plains. Na mijn vraag naar de benaming van een bepaald kruid, waarop zijn antwoord "no species, dirt" was, wist ik genoeg: ook qua kennis kon ik met deze man niets doen. Communiceren was zeer moeilijk, en ook helpen met filmen terwijl ik de data sheets invul zat er niet echt in. Naast het feit dat hij weinig bijdroeg, was het ook vooral erg ongemakkelijk om de hele dag naast iemand te zitten met wie je niet kan praten. Bovendien zat hij mijn onderzoek ook nog eens in de weg. Eén van de doelen was om de interactie tussen de zebra's en het vee te bestuderen, maar de scout kon zijn taak niet loslaten om de veehouders op hun vingers te tikken en het vee weg te jagen. Na mijn beklag gedaan te hebben, kreeg ik woensdag gelukkig gezelschap van een scout die wel een woordje Engels kon, maar ook zijn uitleg bleef beperkt. Donderdag was ik weer opgezadeld met de eerste scout (die overigens wel een zeer lieve man is), maar vrijdag kwam een oudere man met me mee die over de jaren heen zeer veel kennis vergaard heeft en dus heel waardevol bleek voor mij. Het was jammer dat dat de laatste van 4 dagen was, maar het is beter dan niets. 

De scout in het gezelschap van enkele vrouwen die we tegenkwamen in het park
 Het grootste probleem voor mij was natuurlijk weer de zon. Na dag 1 was ik weer redelijk ernstig verbrand. De dagen daarna moest ik er dus alles aan doen om verdere schade te beperken. Terwijl de scout een dutje deed in de schaduw van een boom, moest ik in de zon bij de camera blijven zitten. Uiteindelijk is het de dagen daarna niet meer verergerd en was ik minder verbrand dan tijdens ons eerste bezoek aan het park. Wie weet blijf ik er volgende keer wel van gespaard, al is mijn hoop niet al te groot.
Mezelf proberen te beschermen tegen de zon, inclusief belachelijk dikke en slecht uitgesmeerde laag zonnecrème 
Helaas bleek de solar charger erg zwak om mijn camera batterijen op te laden dus kon ik niet het maximum uit mijn field work halen, maar al bij al ben ik toch weer heel wat video-uurtjes rijker.

Toen ik vrijdag wakker werd, hoorde ik het meteen. Dit was niet goed. Het regende. Het zou zeer moeilijk, zo niet onmogelijk, zijn om het park te verlaten. De wegen waren modderig en de rivier die we moesten oversteken was overstroomd. Gelukkig besloot de chauffeur om toch een poging te wagen aangezien hij de volgende ochtend een examen had. Na de laatste observaties vertrokken we dus rond de middag naar de uitgang van het park. Na een halfuur ongeveer zaten we muurvast. De eerste poging om takken onder de wielen te schuiven mislukte. De auto trekken met een koord had gelukkig meer succes en we konden weer verder.

En toen zaten we vast...

De laatste hindernis om uit het park te geraken was het oversteken van de Kulfo River. We wisten dat die overstroomd was en dus voor problemen zou kunnen zorgen. Na gecheckt te hebben hoe hoog het water stond besloten ze toch een poging te wagen, die gelukkig goed uitdraaide. 


Ondertussen hadden we al besloten dat we een nacht in het Tourist hotel zouden verblijven als er geen stromend water in onze kamers zou zijn. Verrassend genoeg bleek er wel water te zijn in mijn kamer, maar toch besloten we ons plan niet op te geven. Na een koude maar zalige douche vertrokken we naar het hotel om te eten en om een kamer te vragen. Arba Minch bleek die dag 50 jaar te bestaan en de prime minister was op bezoek, er waren dus vele feestelijkheden. Gelukkig bleek er toch nog een vrije kamer te zijn voor 440 birr (16,9 euro), per persoon dus maar 8,5 euro. Een kamer met een tweepersoonsbed was zelfs nog een stuk goedkoper, en de locals betalen maar ongeveer de helft van die bedragen. We hadden enkele fantastische gewaarwordingen: een propere vloer onder onze blote voeten, een kraan waar water uit kwam, een TV (met enkel het BBC news op maar dat gaf niet), lauw water, een spiegel, een hoofdkussen, een geurloze kamer, lakens in plaats van een slaapzak, geen schreeuwende kinderen, een wc bril. Allemaal dingen die we niet meer gewend zijn. Het was een simpele kamer waar de gemiddelde toerist waarschijnlijk niet over te spreken zou zijn, maar voor ons was het even de hemel op aarde. De internetrecensies van mensen die klaagden over loszittende stopcontacten, lekkende kranen en zichtbare kabels leken compleet absurd na hier 6 weken geleefd te hebben. Wie geeft daar nu om? 

Het zegt wel veel over de Ethiopische mentaliteit. Slechte afwerking, een ontbrekende douchekop, een lek waar een emmer onder gezet wordt in plaats van het te repareren. Het zijn typische gevallen van slecht onderhoud en daar niets om geven. Een toerist is niet blij met zulke dingen, maar mensen hier beseffen dat wellicht niet eens. Niets wordt hier immers onderhouden en alle nieuwe dingen die gecreëerd worden zijn gedoemd om snel te vervallen. Zo is er een voetbalveld met omringende atletiekpiste op de campus die potentieel heeft om fantastisch te zijn met zijn geweldige uitzicht. Maar de weide wordt niet onderhouden, waardoor er meer onkruid en struiken staan dan gras en ook de atletiekpiste is nog nauwelijks herkenbaar. De zitjes zijn kapot of extreem vies. Het is ontzettend zonde dat alles hier op die manier vergaat. 

Onze kamer
Sfeerbeeldje: 2 zeer vermoeide maar propere en dus overgelukkige mensen!

Ons decadente maar o zo zalige ontbijt 


donderdag 28 augustus 2014

Vorige week stond in het teken van de proffen van KU Leuven die hier op bezoek kwamen. De aanleiding van hun aanwezigheid was het feit dat ze graag een langdurig project willen opstarten met Arba Minch University, maar daarvoor moeten ze een ijzersterk projectvoorstel hebben want de concurrentie van andere Vlaamse universiteiten is moordend. We werden gevraagd om dinsdagochtend om 9:00u naar het management building te komen om hen te ontmoeten. Na een uur wachten kregen we hen eindelijk te zien en werden we hartelijk ontvangen. We moesten we ons voorstellen en een korte toelichting geven bij ons onderzoek. Bovendien werden we gevraagd naar alle problemen die we ondervonden en bleken ze bereid om samen een oplossing te zoeken. 

Woensdag gingen we met hen naar het park. Er werd ons verteld dat het maar een kort bezoek zou worden, een halve dag ongeveer. Eten meenemen was dus niet nodig.  Natuurlijk begon de dag weer met vertraging en werd er nog meer vertraging opgelopen doordat er problemen waren met maar liefst 2 van de 3 auto’s. We moesten dus ’s avonds in de gietende regen onze weg naar de uitgang van het park vinden. Dat is echter geen simpele taak als het regent vanwege de steile hellingen en afdalingen en het gebrek aan daglicht maakte het er ook niet echt beter op. Rond 20:30u werden we afgezet aan het Tourist Hotel om onze eerste voedsel van de dag (buiten een paar droge gemberkoekjes) op te nemen. Het was voor mij echter gelukkig wel een vruchtbaar bezoek. Toen de proffen de situatie in de praktijk zagen vlogen de ideeën en voorstellen voor mijn thesis in het rond. De focus van mijn onderzoek is nu dus lichtjes veranderd, ik zal hoofdzakelijk bekijken hoe de degradatiegraad van het landschap het graasgedrag van de zebra beïnvloedt. We hebben al vastgesteld dat er wel degelijk een correlatie lijkt te zijn, dus succes is min of meer gegarandeerd.

In het park

Donderdag kon ik er niet meer onderuit: mijn kleren moesten gewassen worden. Vol goede moed vulde ik een bak met water en plaatste het op de wc zodat de heerlijke geur die dat ding verspreidt een beetje geblokkeerd zou worden. Gelukkig kreeg ik Blake zo ver om in ruil voor een massage water te gaan halen aan de overkant van de straat. Jeroen was dan weer zo slim geweest om een waterkoker van thuis mee te nemen. Enkele uren, vele liters water en een pijnlijke rug later had ik weer een (relatief) propere garderobe.

Het proces
Het resultaat

 Ondertussen had ik de hele dag nog niets van Simon of de proffen gehoord terwijl mijn protocol nog op papier gezet moest worden, dus belde ik rond 17:00 maar om te vragen of we nog iets konden afspreken. Dan bleek dat we om 19:00u ergens werden verwachten om te gaan dineren met de proffen van KU Leuven en de doctoraatsstudenten van Arba Minch University. Wellicht waren ze ons dat even vergeten te laten weten. Gelukkig was het een heel gezellige avond en kregen we een geweldige maaltijd voorgeschoteld. Vrijdagmiddag stond hun vertrek alweer gepland.


Heerlijke vis

Zaterdag spraken we af met Bayisa om ons alle verborgen winkeltjes en marktjes in de stad te tonen. Daar vonden we eindelijk een markt met verse producten. Er zijn hier 8 soorten groenten te krijgen: aardappelen, tomaten, kool, pepers, uien, wortelen, knoflook en iets dat we niet kennen. We moesten liefst alles per kilo nemen want anders kwamen ze in de problemen met de balansen van hun weegschaal. Als je ergens gaat eten is alles inderdaad bereid op basis van deze ingrediënten, met toevoeging van vele kruiden. Qua fruit hebben we de zoektocht opgegeven en zijn we blijven steken bij banaan, avocado en limoen. Even later vonden we in een winkeltje ook pasta, een pot tomatensaus, brood en warempel chocopasta. Ons beperken tot één maaltijd per dag is hopelijk nu voorgoed verleden tijd.

Een deel van onze buit

Het basisvoedsel is hier zeer goedkoop, vb. 5 birr (20 eurocent) voor een kilo aardappelen, maar koekjes, alles in blik, alle dranken buiten water, etc. worden hier duidelijk gezien als luxegoederen. Chips (zo’n pringles doos) kost hier 65 birr (2,60 euro), dat is evenveel als een volledige maaltijd bij het op één na duurste restaurant van de stad. Ik sloeg dan ook steil achterover toen ik tijdens mijn eerste dag in Arba Minch 180 birr (7,20 euro) moest betalen voor een doos basic corn flakes, een pakje droge koekjes, een snickers, een bounty en een twix. Dat is een zelfs meer dan je in België zou betalen. Jeroen daarentegen moest minder dan mij betalen voor batterijen, een gloeilamp, een grote voorraad wasproduct en waarschijnlijk nog wel wat andere artikelen die ik me niet meer herinner. Ik ging er dus vanuit dat ze mij hadden afgezet, maar waarschijnlijk zijn toch hier toch redelijk normale prijzen voor die producten. Mijn aankopen zullen in het vervolg dus waarschijnlijk beperkt worden tot verse producten en droge koeken.  Een koffie of een thee (die ik trouwens heel lekker vind hier) op een marktje kost 2 birr (0.08 euro), een soort van krokant stuk brood dat ruim volstaat als ontbijt 3 birr (0.12 euro) en een banaan 2 birr. Voor 20 eurocent heb je dus een lekker ontbijt.  Het is dus een beetje zoeken. Sommige dingen zijn ontzettend veel goedkoper dan bij ons, andere zijn weer een stuk duurder.


Ondertussen ben ik al een maand hier. Ik ben gewend aan het leven, de stad en de mensen en ik heb het naar mijn zin. Het moeilijkste voor mij is toch wel nog steeds het gebrek aan stromend water en dan vooral in combinatie met de hitte. De warmte heb ik min of meer leren verdragen en met massa’s zonnecrème houdt mijn huid het nu ook wel vol, maar ’s avonds wil je gewoon zo ontzettend graag dat zweterige gevoel, de zonnemelk en het stof van je af wassen en dat kan meestal niet. Momenteel heb ik meestal één keer per 5 dagen ongeveer water gedurende een halve tot een hele dag. Mezelf en mijn haren wassen gebeurt in de tussentijd met bidons en flessen die we met water gevuld hebben. Sommige voeding mis ik. Ik zou een moord begaan voor een appelsien. Ondanks dat ik maar 1 keer per dag eet en dit vrij sober is (een soep of een spaghetti, soms vlees met brood en wat groenten) lijk ik niet af te vallen, integendeel. Wellicht is mijn lichaam op spaarstand gegaan en benut het alles maximaal. Hopelijk verdwijnt dat als we ’s middags wat gaan eten, want dit was niet helemaal de bedoeling.  Een cultuurshock heb ik niet echt gehad. Op het begin is het natuurlijk allemaal heel erg aanpassen, maar ik heb nog geen moment gehad dat ik het even niet meer zag zitten of naar huis wou. Ik mis bepaalde dingen van België, maar niet in die mate dat ik me er slecht door ga voelen. Heimwee heb ik nog niet. Ook met mijn gezondheid gaat het goed. Mijn lichaam laat met regelmaat weten dat het niet blij is met mijn voedingspatroon, maar echt ziek ben ik nog niet geweest, in tegenstelling tot wat velen mij verzekerd hadden. Zolang ik mijn malariapil tijdens het eten neem, heb ik ook hier geen bijwerkingen van. Als ik ze een keertje vergeet mee te nemen naar het restaurant en ze pas later neem, protesteert mijn maag wel de hele nacht en voormiddag. Blijkbaar heeft zo wat iedereen in de omgeving malaria. De variant die hier voornamelijk heerst, is niet zo gevaarlijk, maar blijft wel voor de rest van je leven in je lichaam aanwezig. Meestal hebben ze er geen last van, maar bij een verlaagde weerstand ligt een malaria aanval op de loer. 

Woensdag kochten we nog wat extra producten en konden we eindelijk aan onze eerste zelfgemaakte maaltijd in Ethiopië beginnen: spaghetti! Gelukkig bleek die boven verwachting lekker te zijn en zullen we hopelijk in de toekomst wat vaker zelf de handen uit de mouwen steken. 




zaterdag 16 augustus 2014

Vorige zaterdag was het dan eindelijk zover: ons eerste bezoek aan het park. Gewapend met brood en bananen verlieten we de stad. Al snel werd duidelijk waarom het niet mogelijk is het park dagelijks te bezoeken. De ‘wegen’ zijn zo vreselijk slecht dat je er ongeveer 2 uur over doet om de 25 km naar het basecamp in het park af te leggen. De eerste lekke band moest dan ook al snel vervangen worden. De prachtige Ethiopische natuur, die mij al ontroerde door haar schoonheid toen ik uit het vliegtuigraampje keek, bleek vanuit dit perspectief zo mogelijk nog wonderbaarlijker. Het is bepaald geen straf om hier mijn thesisonderzoek te mogen uitvoeren. Ook brachten we een kort bezoekje aan de hot springs in het park. Niet geheel gewenst kreeg ik de eer om tussen een 15-tal (half)naakte vrouwen te gaan voelen hoe warm het water was. En warm was het inderdaad. 

vlnr: Ik, Simon, Blake, Jeroen, en Bayisa

Er werd besloten om een aantal weken van maandag tot woensdag in het park te verblijven in tenten en gedurende die tijd zoveel mogelijk data te verzamelen. Dat zou neerkomen op dagelijkse observaties van 7u-12u en van 15u tot 19u. Tussen de middag zouden we dan terug gaan naar het kamp om te eten en de zon te ontlopen. Afgelopen week zouden we dit de eerste keer ondernemen. Ik fronste mijn wenkbrauwen al even toen ik hoorde dat we pas om 13u zouden vertrekken. Dat zou betekenen dat ik maandag nauwelijks nog iets zou kunnen doen en voor mij een verloren dag zou zijn. Uiteindelijk arriveerden Simon en John pas rond 14:30u bij ons kot en was het 17:30u tegen dat we de tenten hadden opgezet. Het laatste uurtje zonlicht hebben we dan maar gebruikt om de eerste beelden te schieten en een idee te krijgen van onze praktische aanpak. 

Het kamp waar de scouts slapen en er gekookt kan worden met onze tentjes er naast
Foto genomen op dezelfde positie als de vorige
Die trend zette zich verder. Dinsdag vertrokken we pas om 8:30u i.p.v. de afgesproken 7:00u, er moest immers nog gewacht worden tot het ontbijt (warme pasta met injera) klaar was en door de bewolking zouden de zebra's toch moeilijker te vinden zijn. Ook in de namiddag was het 16:30 voordat we eindelijk weer op pad gingen. De mannen besloten eerst nog een volleybalwedstrijdje te spelen en daarna moest er natuurlijk nog een middagdutje gedaan worden. Ook woensdag vertrokken we weer te laat (om dezelfde reden), maar konden we gelukkig wel blijven filmen tot 13:30u. Al bij al heb ik dus niet zoveel data als ik graag gehad zou hebben. Simon beloofde mij dat we volgende keer meer zouden doen, maar dat valt natuurlijk nog af te wachten.

Op het kamp zijn weinig voorzieningen. Er was geen toilet en geen douche. Het eten hadden we zelf bij. Dat was voornamelijk injera, brood en pasta. Op het eerste zicht klonk dat dus niet zo slecht. Helaas aten ze bij vrijwel alles een bepaalde saus, die voor mij echt walgelijk smaakt. En dan bedoel ik niet het soort dat je met lange tanden toch wel binnen krijgt, maar eerder het soort waarvan je al moet kokhalzen als je de geur enkel nog maar ruikt. Verder dan een paar happen van de gerechten waar die saus in verwerkt was geraakte ik dus niet. Toch deed ik mijn best, aangezien ik niemand wou beledigen en het waarschijnlijk een vorm van respect is hier om veel en smakelijk te eten. Jammer genoeg stapelde die aversie zich op tot ik de laatste dag echt geen hap meer door mijn keel kreeg. Gelukkig had Simon het door en verzekerde hij me dat het geen enkel probleem was als ik de volgende keer zelf mijn eten mee nam. De opluchting was enorm. Het feit dat ik nog steeds geen winkeltjes heb kunnen vinden waar ze degelijk vers voedsel verkopen (laat staan voor 3 dagen) is daarbij even bijzaak.

Als je dan toch de halve dag dag zebra's aant bekijken bent zie je natuurlijk ook heel wat leuke dingen....




... maar soms ook minder leuke dingen.

 Toen we woensdagavond moe, bezweet, vuil en plakkerig van de zonnecrème terug aan kwamen op de campus, was er nog steeds geen stromend water. Bovendien werkten nu ook de kraantjes aan de overkant van de straat niet waardoor we op geen enkele manier aan water konden geraken. Dat was de eerste keer dat ik de mezelf toch even vervloekte dat ik naar hier ben gekomen. Donderdagochtend werd ik, badend in het vuil en met pijn door de zonnebrand, wakker in een kamer zonder elektriciteit, water en internet en in de stank van de wc die niet doorgespoeld kon worden. Dat was toch wel even een dieptepunt. Al stinkend wisten we de dag door te komen. Gelukkig werkten de kraantjes buiten op vrijdag wel waardoor ik een paar flessen met water kon vullen en zo op zijn minst mezelf en mijn haar iet of wat kon wassen. Ik voelde me als herrezen. Vrijdagavond werkte het water plots weer op mijn kamer en verdween de stank, kon ik de insecten in de douche weg spoelen en leek het leven weer prachtig. Helaas ontdekten we op dat moment ook dat er ingebroken was in de living van de jongens en Jeroen zijn laptop is gestolen. Al het werk dat hij tot hiertoe heeft verricht in Ethiopië is weg. Blijkbaar komen diefstallen hier niet zo vaak voor en de security van de universiteit en de politie nemen de zaak dan ook zeer ernstig. Het is natuurlijk ook niet bepaald goede reclame voor de universiteit als de enige buitenlandse onderzoekers die hier op een jaar verblijven worden bestolen.

Volgende week komen de proffen van KU Leuven en UAntwerpen om een aantal van hun eigen projecten te bekijken en te zien hoe ver wij staan met ons onderzoek. Vrijdag zullen we een presentatie moeten geven. Helaas kunnen we die week dan niet verder met ons veldwerk, maar er is tenminste wat actie.

Een woordje uitleg

"Waar zit jij in hemelsnaam en wat doe je daar nu eigenlijk?" Een vraag die velen zich misschien stellen. Arba Minch is één van de grootste steden in het zuiden van Ethiopië. Het ligt op zo'n 500 km van Addis Ababa, de hoofdstad.

Ethiopië met Arba Minch in het zuiden


Arba Minch ligt vlak naast 2 grote meren: lake Chamo en lake Abaya. Bovendien zijn er vele bronnen en een rivier, water is er dus in overvloed aanwezig. Tussen en naast die meren ligt het Nechisar National Park. Daar zal ik mijn onderzoek de komende maanden uitvoeren.



De stad bestaat uit 2 grote wijken, Sikela en Shecha. Wij beperken ons voornamelijk tot de eerste.
In Arba Minch ligt één van de 31 universiteiten die Ethiopië rijk is. Bijna alle universiteiten hier zijn zeer jong, dus kan je de kwaliteit ook wel een beetje in twijfel trekken. Zeker gezien de beperkte middelen die ze hebben. Eén van de problemen is dat er geen Ethiopische proffen te vinden zijn om de simpele reden dat er nog maar sinds enkele generaties universiteiten zijn en deze dus nog minder lang relatief toegankelijk zijn voor de bevolking. Europese en Amerikaanse professoren zijn onbetaalbaar, dus vind je hier voornamelijk Indiase proffen. Ook bevindt er zich hier een kleine luchthaven. Twee keer per week landt er hier een vliegtuig vanuit Addis Ababa.

De University main campus (waar ik woon), de luchthaven en Sikela. Als je de weg naar het zuiden volgt kom je uit in Shecha, maar daar komen wij vrijwel nooit.


AMU (Arba Minch University) heeft nauwe contacten met de Belgische universiteiten. Zo lopen er verschillende projecten in samenwerking met de KU Leuven en doet mijn co-promotor, een Ethiopiër, zijn doktoraat aan de UAntwerpen. Sinds 3 jaar komen er in de zomervakantie ook Vlaamse studenten naar hier voor hun thesisonderzoek. Eén van die gelukkigen ben ik dus.

Het is de bedoeling dat ik onderzoek zal doen naar het graasgedrag van de steppezebra. Meer specifiek willen we dat gedrag correleren met andere factoren zoals klimaat en omgeving. Bovendien zouden we graag meer leren over hun migratiepatronen gedurende de dag en ook deze weer kunnen correleren aan die parameters. Momenteel is er ernstige overbegrazing in het park. Dat is voornamelijk te wijten aan de inwoners van de naburige dorpjes, die hun vee illegaal laten grazen in het park. Helaas vallen de gedegradeerde en geërodeerde graslanden je onmiddellijk op als je het park doorkruist. Naast de runderen spelen de zebra's echter ook een rol. Door het gebrek aan predatoren hebben die een veel te grote populatiedichtheid. Als je op een willekeurige plaats in de graslanden gaat staan kan je minimaal 3 kuddes zien, dat is veel te veel. Naast het verminderen van de vruchtbaarheid van de bodem zorgen zij ook voor verstruiking van het landschap, wat ongewenst is. Een eerste stap om die problematiek aan te kunnen pakken is meer leren over hun graasgedrag en hoe zij de vegetatie daardoor beïnvloeden. Aan KU Leuven loopt er momenteel een project over het graasgedrag van het paard in relatie tot het oerpaard. Ook vanuit die hoek zou mijn onderzoek dus interessant kunnen zijn.

In de praktijk komt het er op neer dat ik dus zo lang mogelijk zebra's zal observeren. Dat gebeurt door hen te filmen en allerlei klimaat- en omgevingsparameters te noteren. Achteraf zal ik die beelden dan analyseren.

Dat observeren ziet er dus zo uit
Een still van de beelden

Voor de mensen die graag hebben dat ik vaker updates plaats: even een illustratie van het prachtige internet hier, reeds 12 mislukte pogingen om dezelfde foto te uploaden



zaterdag 9 augustus 2014

"Faranji! Hey you, faranji!"

Zondag was een rustige dag. We hebben lang geslapen, ik heb proberen te ontcijferen hoe al mijn apparatuur werkt, Blake heeft wat halfslachtige pogingen gedaan om in zijn enorme boek over ‘Ecological Modelling’ te lezen en Jeroen trachtte het programma te leren kennen waarmee hij zijn questionnaires voor zijn onderzoek moet ingeven. Rond 15u besloten we dat het tijd was voor wat actie en trokken we naar de stad. Na de bewolking en dus de vrij gematigde temperaturen van vrijdag en zaterdag, kon ik op dat moment het Ethiopische klimaat in al zijn glorie ontdekken. Al snel voelde ik me alsof ik in dagen niet meer gedronken had en ik de Mount Everest in de woestijn aan het beklimmen was. Ik heb de temperatuur toen niet gemeten, maar een dag later was het voor mijn deur 34,1°C. Blake vindt het wel best, want het klimaat is hier blijkbaar gelijkaardig aan dat van Miami, en Jeroen houdt gewoon van hoge temperaturen. Maar voor mij is het toch een kleine marteling, en ik vermoed dat het wel eens één van mijn grootste aanpassingsproblemen kan worden. Ik hoop dat het toch enigszins went. Gelukkig is het in mijn kamer best goed te doen, zo’n 25°C en er is een ventilator. ’s Avonds koelt het wel af, maar het wordt nooit echt fris. Genaye vertelde me dat de temperatuur doorheen het jaar op wat kleine variaties na eigenlijk de hele tijd hetzelfde blijft. Na ongeveer anderhalf uur in de stad rondgelopen te hebben en een slok water me het toppunt van geluk leek, besloten we iets te gaan drinken. Daarna begon het.

Toen we op zoek waren naar een emmer (omdat Blake en Jeroen geen stromend water hebben en dit probleem waarschijnlijk redelijk permanent is), vroeg een local of hij ons moest helpen. Aangezien er waarschijnlijk maar één winkel met emmers te vinden was in deze 73.000 (in 2005, bron: wikipedia) inwoners tellende stad, besloten we zijn hulp te aanvaarden. Helaas kregen we voor de prijs van deze behulpzame man er ook een 15-tal kinderen bij die ons de hele wandeling vergezeld hebben. In het begin leerden ze ons hun namen en een beetje Amhaars en was alles koek en ei, maar na een tijdje begonnen ze te bedelen voor schoenen (enkelen hadden blote voeten), voedsel en geld. Het bracht mij in een enorme tweestrijd: natuurlijk wil je deze kinderen graag helpen en een paar slippers of een banaan kan er best wel af, maar anderzijds zou de groep zich dan wellicht snel uitbreiden tot honderden kinderen en wie weet verspreidde het nieuws van de gulle toeristen zich dan wel als een lopend vuurtje waardoor we het de komende maanden zitten hadden. Met een schuldbewuste houding weigerde ik dan maar elke financiële hulp, maar probeerde wel zo vriendelijk mogelijk te zijn. Uiteindelijk vonden we een emmer en konden we de kinderen afschudden voor de ingang van het restaurant van het tourist hotel, waar we die avond zouden eten. Mocht ik niet enkel een briefje van 100 birr (= 4 euro) gehad hebben, had ik hun wellicht wel iets gegeven. Helaas zat er nu niets anders op dan met een rotgevoel het restaurant binnen te stappen en de plakkerige handjes van ons lichaam af te wassen. Wel bleek het handjes houden met kinderen de weg naar acceptatie bij de volwassenen. Opeens keken ze ons bijna allemaal aan met een stralende blik en vroegen sommigen zelfs bezorgd of we het niet vervelend vonden dat die kinderen ons meesleurden. Als we dan volmondig nee antwoordden, werd hun lach zo mogelijk nog groter en voelde ik me voor de eerste keer best welkom.

Hun relatie met dieren hier is zoals je kan verwachten in Afrika, maar toch erg confronterend. De apen en katten leven hier over het algemeen in een soort co-existentie met de mensen. De drie soorten negeren elkaar en leven langs elkaar door (behalve bij een directe confrontatie dan). In het restaurant bedelen de katten, maar rennen verschrikt weg als je ze aan wil raken. Ik weet niet of dit is omdat ze geen fysiek contact met mensen gewend zijn, of omdat een naderende hand meestal een duw of een slag betekent. De koeien worden meestal begeleid door mensen, maar lopen ook vaak op hun eentje door de stad. Ze zijn uitgemergeld, maar zien er voor de rest niet echt ongezond uit.  De ezels worden gebruikt als lastdier en moeten karren trekken met daarop meestal een aantal mensen en een vracht. De kinderen lopen meestal langs de ezel om het te besturen. Daarbij slaan ze het dier vrijwel onophoudelijk met een stok zonder enige reden (de ezels reageren er ook niet meer op), waarschijnlijk gewoon omdat iedereen het zo doet. Zondag zag ik een ezel die in de brandende zon een zware vracht moest trekken en hevig balkend letterlijk door zijn poten zakte. De oplossing daarvoor is harder slaan. De geiten staan meestal in de berm van de weg. Dezelfde dag observeerde ik vol ongeloof een man die er niet beter op gevonden had dan een geit mee te sleuren door een touw rond zijn linkervoorpoot te binden. Het dier hinkte zich een ongeluk, struikelde regelmatig op de ongelijke weg en moest alle zeilen bijzetten om het tempo van de man te kunnen aanhouden. Honden heb ik tot nu toe 2 keer gezien. De eerste keer werd ie achternagezeten door een bende kinderen en sloeg met de oren in de nek op de vlucht, de tweede keer lagen 2 honden in de schaduw van een vrachtwagen op de stoep. Één van die honden lag er zo te zien te sterven, waarschijnlijk ten gevolge van een vleeswond in zijn achterpoot in combinatie met uithongering/uitdroging en de hitte. We passeerden de honden op het moment dat we vergezeld werden door de kinderen. Zij vonden het blijkbaar onrespectvol dat een stervende hond zomaar onze weg blokkeerde op de stoep en schopten hem aan de kant.  De gelaatsuitdrukking van die hond staat nog steeds op mijn netvlies gebrand, afgemat tot op het bot in een wereld die niets om hem geeft. Het zijn stuk voor stuk schrijnende taferelen die mijn hart breken. Instinctief zou ik elk dier willen knuffelen en zorgen dat het eten en drinken krijgt en nooit meer moet lijden. Maar dat kan niet. Zelfs een aanraking zou waarschijnlijk alleen maar voor meer stress zorgen. Mij bekommeren om de dieren terwijl ik de mensen niet help zou ongetwijfeld in slechte aarde vallen. Ik kan alleen maar lijdzaam toekijken en proberen mijn schuldgevoel weg te drukken.

Maandagochtend werden wij en onze projecten voorgesteld aan de rector, dr. Feleke Woldeyes. Het is een erg zachtaardige en toegankelijke man. Daarna hadden we een meeting met Simon en Genaye om een aantal algemene zaken te bespreken. In de namiddag gingen we naar het park waar we veldwerk voor ons onderzoek zullen moeten doen om het hoofd, dr. Abraham nogiets, te ontmoeten en door hem uitleg te krijgen over de geschiedenis, problemen, uitdagingen en doelen van het park. Daarna kregen we een maaltijd aangeboden: rauw ossenvlees met een chilisausje en injera (de traditionele pannenkoek) vergezeld door iets wat zij hun bier noemen, maar eigenlijk niet echt als bier smaakt. Naast hop zit er voornamelijk honing in en geen prik. Doodsbang voor ziektes en parasieten begonnen we uit beleefdheid aan het vlees. Het bleek best lekker te zijn, maar ik bleef er niet helemaal gerust in. Als we even een minuutje pauze namen, kregen we de vraag of we het niet lekker vonden en werden we aangemoedigd om verder te eten en drinken. Dat resulteerde erin dat we dan maar veel slokjes begonnen te nemen om het te laten lijken alsof we voortdurend bezig waren. Helaas vulden ze onze bekers ook bij zonder iets te vragen en voelden we na een tijdje dat er iets niet pluis was. Ik vroeg aan Simon hoeveel alcohol er in de drank zat, maar volgens hem kon het ‘maar maximum 15% of zo zijn hoor’. Mystery solved. Na de zeer sterkte typische Ethiopische koffie vertrokken we – lichtjes vrolijker dan anders – naar de stad om een pasfoto voor Blake te laten maken voor op zijn studentenkaart en een muskietennet te kopen. Je vindt hier alles wel, maar het probleem is dat je onmogelijk alleen uit kan zoeken waar wat te koop is. Alle winkeltjes/kraampjes zien er hetzelfde uit de meeste dingen die ze verkopen zijn ergens weggemoffeld en dus niet meteen zichtbaar.

Toen we maandagavond rond half 8 terug naar de campus gingen, werden we plots tegenhouden door de bewakers aan de ingang. Aangezien Blake en ik nog geen studentenkaart hadden, was het tot hiertoe steeds voldoende als Jeroen die van hem toonde. Het probleem is dat er elke avond nieuwe mensen staan en je dus elke avond opnieuw moet uitleggen wie je bent. Helaas had de beste man nog nooit zo’n tijdelijke studentenkaart gezien en vertrouwde hij het zaakje niet. Het was blijkbaar één van de enige mensen op de campus die die vreemde blanken nog nooit had gezien. Ik vraag mij af waarom 3 blanken in godsnaam ‘s avonds binnen zouden willen op die campus als ze er niet wonen, maar goed. Hij snapte de rol van Jeroen nog enigszins, maar wie was ik dan? Jeroen zijn vrouw misschien? En wat deed Blake er dan bij? Hij begreep er niets van. Na minstens 20 tot 30 minuten onderhandelen en wachten, besloot hij dat iemand (in legeroutfit en vergezeld van een geweer) ons moest begeleiden tot aan onze kamers en dan zouden we wel verder zien. Eenmaal daar aangekomen was het niet voldoende om te zien dat we de deur konden openen met onze sleutel, maar moesten we ook nog onze uitnodigingsbrief van de universiteit en ons paspoort voorleggen. Argwanend inspecteerde hij de kamer nog om tenslotte met veel tegenzin te zeggen dat het in orde was. Vreemde mensen, die Ethiopiërs.

Tegen dinsdag moesten we een concrete planning maken over hoe we ons project aan wilden pakken. Simon vond alles wat we zeiden wel goed en nuttig, maar de ‘practicalities’ vormden toch wel problemen, zoals verwacht. Hij zou zien wat hij kon doen en hoopte dan maandag echt te kunnen beginnen. Het zijn eigenlijk dingen die je vooraf hoopt te kunnen regelen zodat je niet anderhalve week zit te niksen terwijl je weet dat het moeilijk zal zijn om voldoende data te verzamelen. Maar ja, this is Africa. Na de meeting gingen we even naar Simon zijn bureau (dat er verbazingwekkend goed uitzag in vergelijking met de rest van de stad) zodat we wisten waar we hem konden vinden als we hem nodig hadden. Daarna trokken we naar de paradise lodge, het meest luxueuze hotel in de stad waar je tevens een schitterend uitzicht over het park hebt.
 
De dagen daarna zijn niet echt vermeldenswaardig, maar vrijdagochtend werd ik opeens uit mijn bed gebeld door Simon, of ik om 10:30u op zijn bureau kon zijn. Het was de eerste keer dat ik in mijn eentje de campus verliet. Al snel stopte er een taxi (zo’n tuktuk zoals ze in Azië heten, geen idee men ze hier noemt) en informeerde ik of hij me naar de medical campus kon brengen. Vijf minuten en 3 gesprekken met voorbijgangers later vroeg hij of ik misschien de Nech Sar campus bedoelde. Ik had absoluut geen idee wat de naam van de campus was maar ik had er wel al eens van gehoord dus bevestigde ik dat maar. Wonder boven wonder herkende ik na een tweetal keer verkeerd te zijn gereden inderdaad de juiste plaats en betaalde hem zoals gewoonlijk waarschijnlijk weer eens veel te veel. Eenmaal daar aangekomen besprak ik met Simon de data sheets die ik op voorhand gemaakt had en de precieze planning die we willen volgen en leek hij al veel positiever. Na een half uurtje wachten kwam ook Bayisa aan, een jongen die werkt in het park en die mij zal begeleiden tijdens mijn onderzoek. Ook aan hem moest dus alles uitgelegd worden. Na de meeting vertrok ik met Bayisa naar Sikela, één van de 2 grote wijken in de stad. Hij stond erop om mij te trakteren op lunch. Wetende dat er in de die restaurantjes enkel injera te krijgen zou zijn, probeerde ik zijn aanbod nog vriendelijk af te slaan maar er was geen ontkomen aan. Het blijkt dat injera toch wel smakelijker wordt naarmate je het meer gaat eten. Bovendien werd er opvallend minder gestaard en geschreeuwd toen ik in zijn gezelschap was.


’s Avonds verlieten we de campus weer om te gaan eten. Zoals gewoonlijk konden we geen 2 meter lopen zonder dat er ‘Faranji! Hey you, Faranji!’ (letterlijk ‘vreemdeling’, niet negatief bedoeld maar wel ontzettend vermoeiend na een tijdje) geroepen werd en er langs alle kanten wijsvingers onze kant uitstaken met bijbehorend gelach en geschreeuw. Meestal reageren we er maar op door een beetje te lachen en eventueel een groet te zeggen als zij dat doen, maar op een gegeven moment wordt het gewoon te veel. Vrijdagavond was zo’n moment. Mensen die met open mond naar je staan te staren, vrouwen die giechelen, mannen die dingen roepen, kinderen die je achtervolgen, taxi’s die voortdurend stoppen en je willen overhalen om met hen mee te gaan, mensen die wijzen, schreeuwen, fluisteren, lachen. En dat niet eenmalig, maar voortdurend, bij vrijwel elke voorbijganger, in een stad waar zoveel mensen rondlopen als mieren in een mierennest. Inwendig kan je alleen maar denken ‘laat me nu toch eens met rust!’, maar we kunnen er maar beter aan wennen als we hier nog 10 weken zitten. Ons kleine groepje heeft ook wel de slechtst mogelijke samenstelling. Blijkbaar trekken vrouwen altijd meer aandacht en ik ben ervan overtuigd dat Jeroen zijn blonde haar ook de nodige reacties uitlokt. Bovendien loop ik hier als enige meisje met 2 jongens rond, wat ook veel onbegrip oplevert. Ik woon dan ook nog eens bijna op hun kamer. Vandaag vroeg mijn buurmeisje me of ik getrouwd was, waarop ik uiteraard ‘nee’ antwoordde. Even later in het gesprek vroeg ze me met wie ik dan hier was, dus zei ik dat ik hier ben met 2 jongens die ook onderzoek doen in het park. Het arme meisje was helemaal de kluts kwijt geloof ik. 

Veel aspecten klinken misschien behoorlijk negatief voor een Europees ingesteld persoon, maar al bij al vind ik het geweldig hier. De typische sfeer die je enkel in Afrika vindt, de prachtige natuur, de ongelooflijke ervaring. Zien dat er een levensstijl bestaat die in onnoemelijk veel aspecten verschilt van de onze. De vervallen kamers en het gebrek aan stromend water dragen alleen maar bij aan de authenticiteit van ons verblijf hier. Het gaat niet om de teleurstelling bij het tevergeefs openen van een kraan, maar om het dolblij zijn bij een zien van een straal water.