Zondag was een rustige dag. We hebben lang geslapen, ik heb
proberen te ontcijferen hoe al mijn apparatuur werkt, Blake heeft wat
halfslachtige pogingen gedaan om in zijn enorme boek over ‘Ecological
Modelling’ te lezen en Jeroen trachtte het programma te leren kennen waarmee
hij zijn questionnaires voor zijn onderzoek moet ingeven. Rond 15u besloten we
dat het tijd was voor wat actie en trokken we naar de stad. Na de bewolking en
dus de vrij gematigde temperaturen van vrijdag en zaterdag, kon ik op dat moment
het Ethiopische klimaat in al zijn glorie ontdekken. Al snel voelde ik me alsof
ik in dagen niet meer gedronken had en ik de Mount Everest in de woestijn aan
het beklimmen was. Ik heb de temperatuur toen niet gemeten, maar een dag later
was het voor mijn deur 34,1°C. Blake vindt het wel best, want het klimaat is
hier blijkbaar gelijkaardig aan dat van Miami, en Jeroen houdt gewoon van hoge
temperaturen. Maar voor mij is het toch een kleine marteling, en ik vermoed dat
het wel eens één van mijn grootste aanpassingsproblemen kan worden. Ik hoop dat
het toch enigszins went. Gelukkig is het in mijn kamer best goed te doen, zo’n
25°C en er is een ventilator. ’s Avonds koelt het wel af, maar het wordt nooit
echt fris. Genaye vertelde me dat de temperatuur doorheen het jaar op wat
kleine variaties na eigenlijk de hele tijd hetzelfde blijft. Na ongeveer anderhalf uur in de stad
rondgelopen te hebben en een slok water me het toppunt van geluk leek, besloten
we iets te gaan drinken. Daarna begon het.
Toen we op zoek waren naar een emmer (omdat Blake en Jeroen
geen stromend water hebben en dit probleem waarschijnlijk redelijk permanent
is), vroeg een local of hij ons moest helpen. Aangezien er waarschijnlijk maar
één winkel met emmers te vinden was in deze 73.000 (in 2005, bron: wikipedia) inwoners
tellende stad, besloten we zijn hulp te aanvaarden. Helaas kregen we voor de
prijs van deze behulpzame man er ook een 15-tal kinderen bij die ons de hele
wandeling vergezeld hebben. In het begin leerden ze ons hun namen en een beetje
Amhaars en was alles koek en ei, maar na een tijdje begonnen ze te bedelen voor
schoenen (enkelen hadden blote voeten), voedsel en geld. Het bracht mij in een
enorme tweestrijd: natuurlijk wil je deze kinderen graag helpen en een paar
slippers of een banaan kan er best wel af, maar anderzijds zou de groep zich
dan wellicht snel uitbreiden tot honderden kinderen en wie weet verspreidde het
nieuws van de gulle toeristen zich dan wel als een lopend vuurtje waardoor we
het de komende maanden zitten hadden. Met een schuldbewuste houding weigerde ik
dan maar elke financiële hulp, maar probeerde wel zo vriendelijk mogelijk te
zijn. Uiteindelijk vonden we een emmer en konden we de kinderen afschudden voor
de ingang van het restaurant van het tourist hotel, waar we die avond zouden
eten. Mocht ik niet enkel een briefje van 100 birr (= 4 euro) gehad hebben, had
ik hun wellicht wel iets gegeven. Helaas zat er nu niets anders op dan met een
rotgevoel het restaurant binnen te stappen en de plakkerige handjes van ons
lichaam af te wassen. Wel bleek het handjes houden met kinderen de weg naar
acceptatie bij de volwassenen. Opeens keken ze ons bijna allemaal aan met een
stralende blik en vroegen sommigen zelfs bezorgd of we het niet vervelend
vonden dat die kinderen ons meesleurden. Als we dan volmondig nee antwoordden,
werd hun lach zo mogelijk nog groter en voelde ik me voor de eerste keer best welkom.
Hun relatie met dieren hier is zoals je kan verwachten in
Afrika, maar toch erg confronterend. De apen en katten leven hier over het
algemeen in een soort co-existentie met de mensen. De drie soorten negeren
elkaar en leven langs elkaar door (behalve bij een directe confrontatie dan). In
het restaurant bedelen de katten, maar rennen verschrikt weg als je ze aan wil
raken. Ik weet niet of dit is omdat ze geen fysiek contact met mensen gewend
zijn, of omdat een naderende hand meestal een duw of een slag betekent. De
koeien worden meestal begeleid door mensen, maar lopen ook vaak op hun eentje
door de stad. Ze zijn uitgemergeld, maar zien er voor de rest niet echt ongezond
uit. De ezels worden gebruikt als
lastdier en moeten karren trekken met daarop meestal een aantal mensen en een
vracht. De kinderen lopen meestal langs de ezel om het te besturen. Daarbij
slaan ze het dier vrijwel onophoudelijk met een stok zonder enige reden (de
ezels reageren er ook niet meer op), waarschijnlijk gewoon omdat iedereen het
zo doet. Zondag zag ik een ezel die in de brandende zon een zware vracht moest
trekken en hevig balkend letterlijk door zijn poten zakte. De oplossing daarvoor
is harder slaan. De geiten staan meestal in de berm van de weg. Dezelfde dag
observeerde ik vol ongeloof een man die er niet beter op gevonden had dan een
geit mee te sleuren door een touw rond zijn linkervoorpoot te binden. Het dier
hinkte zich een ongeluk, struikelde regelmatig op de ongelijke weg en moest alle
zeilen bijzetten om het tempo van de man te kunnen aanhouden. Honden heb ik tot
nu toe 2 keer gezien. De eerste keer werd ie achternagezeten door een bende
kinderen en sloeg met de oren in de nek op de vlucht, de tweede keer lagen 2
honden in de schaduw van een vrachtwagen op de stoep. Één van die honden lag er zo te zien te sterven, waarschijnlijk ten gevolge van een vleeswond in zijn achterpoot in
combinatie met uithongering/uitdroging en de hitte. We passeerden de honden op
het moment dat we vergezeld werden door de kinderen. Zij vonden het blijkbaar
onrespectvol dat een stervende hond zomaar onze weg blokkeerde op de stoep en
schopten hem aan de kant. De
gelaatsuitdrukking van die hond staat nog steeds op mijn netvlies gebrand,
afgemat tot op het bot in een wereld die niets om hem geeft. Het zijn stuk voor
stuk schrijnende taferelen die mijn hart breken. Instinctief zou ik elk dier
willen knuffelen en zorgen dat het eten en drinken krijgt en nooit meer moet
lijden. Maar dat kan niet. Zelfs een aanraking zou waarschijnlijk alleen maar
voor meer stress zorgen. Mij bekommeren om de dieren terwijl ik de mensen niet
help zou ongetwijfeld in slechte aarde vallen. Ik kan alleen maar lijdzaam
toekijken en proberen mijn schuldgevoel weg te drukken.
Maandagochtend werden wij en onze projecten voorgesteld aan
de rector, dr. Feleke Woldeyes. Het is een erg zachtaardige en toegankelijke
man. Daarna hadden we een meeting met Simon en Genaye om een aantal algemene
zaken te bespreken. In de namiddag gingen we naar het park waar we veldwerk
voor ons onderzoek zullen moeten doen om het hoofd, dr. Abraham nogiets, te ontmoeten en door hem uitleg
te krijgen over de geschiedenis, problemen, uitdagingen en doelen van het park.
Daarna kregen we een maaltijd aangeboden: rauw ossenvlees met een chilisausje
en injera (de traditionele pannenkoek) vergezeld door iets wat zij hun bier
noemen, maar eigenlijk niet echt als bier smaakt. Naast hop zit er voornamelijk
honing in en geen prik. Doodsbang voor ziektes en parasieten begonnen we uit
beleefdheid aan het vlees. Het bleek best lekker te zijn, maar ik bleef er niet
helemaal gerust in. Als we even een minuutje pauze namen, kregen we de vraag of
we het niet lekker vonden en werden we aangemoedigd om verder te eten en
drinken. Dat resulteerde erin dat we dan maar veel slokjes begonnen te nemen om
het te laten lijken alsof we voortdurend bezig waren. Helaas vulden ze onze
bekers ook bij zonder iets te vragen en voelden we na een tijdje dat er iets
niet pluis was. Ik vroeg aan Simon hoeveel alcohol er in de drank zat, maar
volgens hem kon het ‘maar maximum 15% of zo zijn hoor’. Mystery solved. Na de
zeer sterkte typische Ethiopische koffie vertrokken we – lichtjes vrolijker dan
anders – naar de stad om een pasfoto voor Blake te laten maken voor op zijn studentenkaart
en een muskietennet te kopen. Je vindt hier alles wel, maar het probleem is dat
je onmogelijk alleen uit kan zoeken waar wat te koop is. Alle winkeltjes/kraampjes
zien er hetzelfde uit de meeste dingen die ze verkopen zijn ergens weggemoffeld
en dus niet meteen zichtbaar.
Toen we maandagavond rond half 8 terug naar de campus
gingen, werden we plots tegenhouden door de bewakers aan de ingang. Aangezien
Blake en ik nog geen studentenkaart hadden, was het tot hiertoe steeds
voldoende als Jeroen die van hem toonde. Het probleem is dat er elke avond
nieuwe mensen staan en je dus elke avond opnieuw moet uitleggen wie je bent.
Helaas had de beste man nog nooit zo’n tijdelijke studentenkaart gezien en vertrouwde
hij het zaakje niet. Het was blijkbaar één van de enige mensen op de campus die
die vreemde blanken nog nooit had gezien. Ik vraag mij af waarom 3 blanken in
godsnaam ‘s avonds binnen zouden willen op die campus als ze er niet wonen,
maar goed. Hij snapte de rol van Jeroen nog enigszins, maar wie was ik dan?
Jeroen zijn vrouw misschien? En wat deed Blake er dan bij? Hij begreep er niets
van. Na minstens 20 tot 30 minuten onderhandelen en wachten, besloot hij dat
iemand (in legeroutfit en vergezeld van een geweer) ons moest begeleiden tot
aan onze kamers en dan zouden we wel verder zien. Eenmaal daar aangekomen was
het niet voldoende om te zien dat we de deur konden openen met onze sleutel,
maar moesten we ook nog onze uitnodigingsbrief van de universiteit en ons
paspoort voorleggen. Argwanend inspecteerde hij de kamer nog om tenslotte met
veel tegenzin te zeggen dat het in orde was. Vreemde mensen, die Ethiopiërs.
Tegen dinsdag moesten we een concrete planning maken over
hoe we ons project aan wilden pakken. Simon vond alles wat we zeiden wel goed en
nuttig, maar de ‘practicalities’ vormden toch wel problemen, zoals verwacht. Hij
zou zien wat hij kon doen en hoopte dan maandag echt te kunnen beginnen. Het zijn
eigenlijk dingen die je vooraf hoopt te kunnen regelen zodat je niet anderhalve
week zit te niksen terwijl je weet dat het moeilijk zal zijn om voldoende data
te verzamelen. Maar ja, this is Africa. Na de meeting gingen we even naar Simon
zijn bureau (dat er verbazingwekkend goed uitzag in vergelijking met de rest
van de stad) zodat we wisten waar we hem konden vinden als we hem nodig hadden.
Daarna trokken we naar de paradise lodge, het meest luxueuze hotel in de stad
waar je tevens een schitterend uitzicht over het park hebt.
De dagen daarna zijn niet echt vermeldenswaardig, maar
vrijdagochtend werd ik opeens uit mijn bed gebeld door Simon, of ik om 10:30u
op zijn bureau kon zijn. Het was de eerste keer dat ik in mijn eentje de campus verliet. Al snel stopte er een taxi
(zo’n tuktuk zoals ze in Azië heten, geen idee men ze hier noemt) en informeerde
ik of hij me naar de medical campus kon brengen. Vijf minuten en 3 gesprekken
met voorbijgangers later vroeg hij of ik misschien de Nech Sar campus bedoelde.
Ik had absoluut geen idee wat de naam van de campus was maar ik had er wel al
eens van gehoord dus bevestigde ik dat maar. Wonder boven wonder herkende ik na
een tweetal keer verkeerd te zijn gereden inderdaad de juiste plaats en
betaalde hem zoals gewoonlijk waarschijnlijk weer eens veel te veel. Eenmaal
daar aangekomen besprak ik met Simon de data sheets die ik op voorhand gemaakt
had en de precieze planning die we willen volgen en leek hij al veel
positiever. Na een half uurtje wachten kwam ook Bayisa aan, een jongen die
werkt in het park en die mij zal begeleiden tijdens mijn onderzoek. Ook aan hem
moest dus alles uitgelegd worden. Na de meeting vertrok ik met Bayisa naar
Sikela, één van de 2 grote wijken in de stad. Hij stond erop om mij te
trakteren op lunch. Wetende dat er in de die restaurantjes enkel injera te
krijgen zou zijn, probeerde ik zijn aanbod nog vriendelijk af te slaan maar er
was geen ontkomen aan. Het blijkt dat injera toch wel smakelijker wordt
naarmate je het meer gaat eten. Bovendien werd er opvallend minder gestaard en
geschreeuwd toen ik in zijn gezelschap was.
’s Avonds verlieten we de campus weer om te gaan eten. Zoals
gewoonlijk konden we geen 2 meter lopen zonder dat er ‘Faranji! Hey you,
Faranji!’ (letterlijk ‘vreemdeling’, niet negatief bedoeld maar wel ontzettend
vermoeiend na een tijdje) geroepen werd en er langs alle kanten wijsvingers
onze kant uitstaken met bijbehorend gelach en geschreeuw. Meestal reageren we
er maar op door een beetje te lachen en eventueel een groet te zeggen als zij
dat doen, maar op een gegeven moment wordt het gewoon te veel. Vrijdagavond was
zo’n moment. Mensen die met open mond naar je staan te staren, vrouwen die giechelen,
mannen die dingen roepen, kinderen die je achtervolgen, taxi’s die voortdurend
stoppen en je willen overhalen om met hen mee te gaan, mensen die wijzen,
schreeuwen, fluisteren, lachen. En dat niet eenmalig, maar voortdurend, bij
vrijwel elke voorbijganger, in een stad waar zoveel mensen rondlopen als mieren in
een mierennest. Inwendig kan je alleen maar denken ‘laat me nu toch eens met
rust!’, maar we kunnen er maar beter aan wennen als we hier nog 10 weken
zitten. Ons kleine groepje heeft ook wel de slechtst mogelijke samenstelling.
Blijkbaar trekken vrouwen altijd meer aandacht en ik ben ervan overtuigd dat
Jeroen zijn blonde haar ook de nodige reacties uitlokt. Bovendien loop ik hier
als enige meisje met 2 jongens rond, wat ook veel onbegrip oplevert. Ik woon
dan ook nog eens bijna op hun kamer. Vandaag vroeg mijn buurmeisje me of ik
getrouwd was, waarop ik uiteraard ‘nee’ antwoordde. Even later in het gesprek
vroeg ze me met wie ik dan hier was, dus zei ik dat ik hier ben met 2 jongens
die ook onderzoek doen in het park. Het arme meisje was helemaal de kluts kwijt
geloof ik.
Veel aspecten klinken misschien behoorlijk negatief voor een Europees ingesteld persoon, maar al bij al vind ik het geweldig hier. De typische sfeer die je enkel in Afrika vindt, de prachtige natuur, de ongelooflijke ervaring. Zien dat er een levensstijl bestaat die in onnoemelijk veel aspecten verschilt van de onze. De vervallen kamers en het gebrek aan stromend water dragen alleen maar bij aan de authenticiteit van ons verblijf hier. Het gaat niet om de teleurstelling bij het tevergeefs openen van een kraan, maar om het dolblij zijn bij een zien van een straal water.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten